English / Engels
Java Afdrukken

West-Java
Midden-Java
Oost-Java

West-Java

De krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in West-Java werden gedurende de bezetting samengebracht in enkele grote kampen in Batavia, Bandoeng en Tjimahi. Een groot aantal inheemse krijgsgevangenen werd vrijgelaten, de overigen werden merendeels naar werkkampen buiten Java afgevoerd, waarna er nog slechts ongeveer 5.000 in Bandoeng en Batavia achterbleven. De mannelijke burgergeïnterneerden werden geconcentreerd in Bandoeng en Tjimahi, de vrouwen en kinderen in Batavia en omgeving.

Strijd om West-Java

In de nacht van 28 februari op 1 maart 1942 landde het Japanse 16de Leger op drie plaatsen op de kust van West-Java: ruim 20.000 man bij Merak en in de Bantambaai op de noordwestpunt van Java, en circa 3.000 man bij Eretan Wetan ten noordwesten van Cheribon. De belangrijkste Japanse doelen waren de steden Batavia, Buitenzorg en Bandoeng en het ten noorden van Bandoeng gelegen vliegveld Kalidjati.

De Japanse gevechtsgroep die bij Eretan Wetan was geland wist al op 1 maart het vliegveld Kalidjati, ongeveer 80 kilometer van de landingsplek, in te nemen. De volgende dag werd het vliegveld in gebruik genomen door Japanse jagers en bommenwerpers. Het KNIL ondernam haastig geïmproviseerde tegenaanvallen in de richting van Kalidjati en de landingsplek bij Eretan Wetan, maar die mislukten.

De Japanse strijdmacht die op de noordwestpunt van Java aan land was gegaan, ontmoette weinig weerstand en werd voornamelijk gehinderd door opgeblazen bruggen. Alleen bij Leuwiliang, ten westen van Buitenzorg, werd door Australische troepen enige tijd flink tegenstand geboden. De leiding van het KNIL besloot de verdediging te concentreren op de Bandoengse hoogvlakte. Op 5 maart trokken de eerste Japanse militairen het onverdedigde Batavia binnen, de volgende dag werd Buitenzorg ingenomen.

Op 6 en 7 maart vonden bij de KNIL-stellingen ten noorden van Bandoeng zware gevechten plaats. Japanse vliegtuigen beheersten het luchtruim en het moreel van de KNIL-troepen was door de vele terugtochten laag. Een groot deel van de inheemse militairen, vooral de Javanen onder hen, was gedeserteerd. Toen de Japanners tenslotte op het punt stonden naar Bandoeng door te breken leek de situatie uitzichtsloos. Op 8 maart werd op het vliegveld Kalidjati overeengekomen dat de algemene capitulatie van het KNIL de volgende ochtend bekend gemaakt zou worden.

Krijgsgevangenen

De in totaal meer dan 30.000 Nederlandse, Nederlands-Indische, Australische, Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen in West-Java werden in eerste instantie verzameld in grote kampen te Tasikmalaja, Leles, Garoet, Soekaboemi, Bandoeng, Tjimahi en Batavia.

Het verzamelkamp in Soekaboemi, centraal gelegen in West-Java, werd in mei en juni 1942 stapsgewijs ontruimd naar kampen in Tjimahi. De krijgsgevangenen in de verzamelkampen te Garoet, Leles en Tasikmalaja, alledrie gelegen in het oostelijk deel van West-Java, werden in juli 1942 overgebracht naar Tjimahi, Bandoeng, Batavia en Soerabaja. In de loop van 1942 en 1943 kwamen ook krijgsgevangenen uit Midden- en Oost-Java in Tjimahi, Bandoeng en Batavia terecht.

De grote krijgsgevangenkampen in Tjimahi waren de kampementen van het 4de en 9de Bataljon Infanterie, de Bergartillerie, het 6de Depot Bataljon en het Treinkampement. Daarnaast bevonden zich in de omgeving van Tjimahi twee werkkampen op boerderijen in Leuwigadjah en Tjimindi. In Bandoeng werden de gevangenen geconcentreerd in de kampementen van het 15de Bataljon Infanterie, het 1ste Depot Bataljon en de Luchtdoelartillerie.

De meeste krijgsgevangenen in West-Java werden van september 1942 tot september 1944 via de haven van Batavia per schip naar werkkampen buiten Java vervoerd. Deze transporten gingen naar Birma, Thailand, Japan, Sumatra en Singapore. De grootste krijgsgevangenkampen in Batavia waren de Uniekampong in de haven, de gevangenis van Glodok en het kampement van het 10de Bataljon Infanterie in het centrum.

Medio 1944 waren de meeste krijgsgevangenenkampen ontruimd. In augustus 1945 waren alleen nog permanente kampen in Bandoeng, waar circa 3.600 krijgsgevangenen in het Lands Opvoedings Gesticht verbleven, en in Batavia, waar circa 1.500 krijgsgevangenen in het kampement van het 10de Bataljon zaten.

Burgerkampen

De burgerinterneringen begonnen in maart 1942 met het oppakken van prominenten uit bestuur en bedrijfsleven. In Batavia werden zij in de gevangenis Struiswijk opgesloten, in Bandoeng in de Soekamiskin-gevangenis.

In de maanden nadien volgden de overige totok-mannen tussen 17 en 60 jaar, voor zover zij niet reeds in krijgsgevangenschap verkeerden. Zij werden o.a. verzameld in de kampen Struiswijk en ADEK in Batavia, in Kedoengbadak bij Buitenzorg, en in het Lands Opvoedings Gesticht (LOG), Stella Maris, het Palace Hotel, Zeelandia, en de Dick de Hoogschool in Bandoeng. In Bandoeng werden ook oude en zieke Europese mannen en hun gezinnen in de kleine Ramawijk ondergebracht. Een deel van de totok-mannen uit de oostelijke delen van West-Java werd naar Pekalongan in Midden-Java overgebracht.

Van september 1943 tot februari 1944 werd het Lands Opvoedings gesticht (LOG) bij Tangerang, ten westen van Batavia, gebruikt als kamp voor geïnterneerde mannen uit Kesilir en Bondowoso in Oost-Java. Zij verhuisden nadien naar Tjimahi.

De massainternering van totok-vrouwen, kinderen en oude mannen begon in oktober 1942, het eerst in Batavia. De Amerikaanse, Britse en Australische vrouwen en kinderen werden daar opgesloten in de gevangenis Struiswijk. Als interneringslocaties voor de Nederlandse vrouwen en kinderen in Batavia werden de wijken Tjideng en Kramat, en later ook Grogol gebruikt.

De internering van de totok-vrouwen en kinderen uit de regio Bandoeng-Tjimahi begon in november 1942. In Bandoeng moesten zij naar de Bandoengse Tjihapit-wijk verhuizen, een proces dat maanden in beslag nam en tot het voorjaar van 1943 duurde. In december 1942 werd een tweede wijk, Kareës, aangewezen voor de internering van vrouwen en kinderen uit de rest van West-Java en uit het westelijk deel van Midden-Java. Britse en Amerikaanse vrouwen en kinderen werden geïnterneerd in de Lengkongschool. In Tjimahi werden de Nederlandse vrouwen en kinderen ondergebracht in het kampement Depot Mobiele Artillerie aan de Barosweg.

De vrouwen en kinderen uit de oostelijke delen van West-Java werden in december 1942 naar Kareës in Bandoeng en in juni 1943 naar het Kramat-kamp in Batavia overgebracht.

Het kamp Kedoengbadak bij Buitenzorg, dat tot februari 1944 een mannenkamp was, diende van maart tot oktober 1944 als vrouwenkamp voor geïnterneerden uit Buitenzorg, Soekaboemi en Midden-Java (Tegal en Pekalongan), en daarna tot maart 1945 als vrouwenkamp voor geïnterneerden uit Bandoeng. Al deze vrouwen en kinderen kwamen uiteindelijk in kampen in Batavia terecht. Ongeveer 500 vrouwen en kinderen uit Soekaboemi werden in juli 1943 vanuit het Soekaboemisch Opvoedings Gesticht (SOG) naar het Kareës-kamp in Bandoeng vervoerd.

Van september 1943 tot het voorjaar van 1945 werden vrouwen en kinderen uit geheel Java ondergebracht in een kamp bij Tangerang: eerst in de jeugdgevangenis Tanahtinggi, vanaf maart 1944 in het Lands Opvoedings Gesticht (LOG). Onder hen waren veel Britse en Amerikaanse vrouwen en kinderen. Vanaf juni 1944 werden tussen het LOG en de kampen in Batavia regelmatig groepen geïnterneerden uitgewisseld. In maart-april 1945 werd het LOG ontruimd naar het ADEK-kamp in Batavia, dat vanaf november 1944 als vrouwenkamp fungeerde.

Concentratie van burgergeïnterneerden

Gedurende 1944 en 1945 werden de geïnterneerde vrouwen en kinderen voornamelijk in Batavia, en de mannen en oudere jongens zoveel mogelijk in Bandoeng en Tjimahi geconcentreerd. Naar deze plaatsen werden ook veel geïnterneerden uit Midden- en Oost-Java vervoerd. Voormalige mannenkampen werden als vrouwenkampen gebruikt en omgekeerd.

Batavia werd de grootste verzamellocatie voor geïnfterneerde vrouwen en kinderen uit geheel Java. De eindkampen voor burgers in en bij die stad waren Tjideng (circa 10.000 vrouwen en kinderen), ADEK (circa 2.000 vrouwen en kinderen), Kramat (circa 2.000 vrouwen en kinderen), Struiswijk (circa 1.400 vrouwen en kinderen), het ten zuiden van de stad gelegen Kampong Makassar (circa 3.500 vrouwen en kinderen), en de twee kampziekenhuizen Sint-Vincentius (circa 1.200 zieke mannen, vrouwen en kinderen) en Mater Dolorosa (circa 1.000 zieke mannen en oudere jongens uit Tjimahi en Bandoeng).

De kampen in Tjimahi en Bandoeng dienden vanaf oktober 1943 als verzamelkampen voor mannen en jongens uit geheel Java. In augustus 1945 bevonden zich in Tjimahi drie interneringslocaties: het mannenkamp 4de en 9de Bataljon, ook wel Tjimahi 4 genoemd, het prominentenkamp 6de Depot Bataljon, ook wel Baros 5 genoemd, en het jongenskamp Depot Mobiele Artillerie, ook wel Baros 6 genoemd. In Bandoeng bevond zich in augustus 1945 nog één mannenkamp: het 15de Bataljon Infanterie. Bij de Japanse capitulatie bevatten deze kampen bij elkaar ongeveer 20.000 mannen en jongens. In het aanvankelijk zo grote Bandoengse vrouwenkamp Tjihapit bevonden zich in augustus 1945 nog maar enkele tientallen vrouwen en kinderen.

In de periode juli-augustus 1945 werden enkele duizenden mannen en jongens uit de kampen in Tjimahi en Bandoeng ten oosten van Bandoeng tewerkgesteld bij de aanleg van een nieuwe spoorlijn tussen Tjitjalengka en Madjalaja. Langs het tracé werd in juli twee werkkampen ingericht voor in totaal 2.500 geïnterneerden. Vier dagen na de Japanse capitulatie keerden deze mannen en jongens terug naar Tjimahi en Bandoeng.

Speciale kampen

In Bandoeng werden nog werkende mannen (zogeheten 'Nipponwerkers'), deels met hun gezinnen, van maart 1943 tot augustus 1945 ondergebracht in het Tjiboenoet- of Oosteinde-kamp, en van augustus 1943 tot medio 1944 in het zogenoemde Bloemenkamp, een afsplitsing van vrouwenkamp Tjihapit. In Batavia zaten werkers en hun gezinnen van september 1943 tot mei 1944 in het zuidelijk deel van het Kramat-kamp, de mannen werden vervolgens naar een regulier mannenkamp in Tjimahi gebracht. Ook in een kampje in de Buitenzorgse wijk Kedoenghalang bevonden zich van augustus 1943 tot aan de Japanse capitulatie werkende mannen met hun gezinnen. Aanvankelijk verbleven hier circa 250 personen; in augustus 1945 waren er nog bijna 100 over.

In mei 1944 werden in kamp Kota Paris meer dan 100 Nederlandse vrouwen en meisjes ondergebracht die vrijwillig of gedwongen in één van de Japanse legerbordelen op Java hadden gewerkt. Begin november werden zij, met eventuele gezinsleden, naar het Kramat-kamp in Batavia overgebracht.

Naast de reguliere burgerkampen kwamen in West-Java ook veel andere verzamellocaties voor waar met name Indische Nederlanders werden ondergebracht. In de Glodok-gevangenis in Batavia werden van januari tot maart 1945 in totaal ongeveer 600 Indische mannen en jongens bijeengebracht die bij diverse razzia’s in West-Java waren opgepakt. Zij bleven hier tot na de Japanse capitulatie opgesloten. Circa 170 van deze mensen had aanvankelijk in de Soekamiskin-gevangenis in Bandoeng vastgezeten.

Verder waren er vele opvangkampen voor niet-geïnterneerde behoeftige Indo-Europese en inheemse burgers, vooral in de grote steden, en verscheidene werkkampen voor werkloze Indische jongens en verpauperde Indo-gezinnen, zoals Halimoen in Batavia, Tjiomas bij Buitenzorg, Kelapanoenggal ten noordoosten van Buitenzorg, en Goenoeng Haloe en Pasir Benteng ten zuidwesten van Tjimahi.

Midden-Java

Zoals ook elders op Java werden de krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden in Midden-Java in de loop van de bezetting naar elders vervoerd of op een beperkt aantal plaatsen geconcentreerd. De krijgsgevangenen en de meeste mannelijke burgergeïnterneerden werden uiteindelijk naar West-Java overgebracht. De geïnterneerde vrouwen, kinderen werden in 1944 en 1945 verzameld in Semarang, Ambarawa en Banjoebiroe. Hier waren toen ook een aantal aparte jongens- en oude-mannenkampen ingericht.

Japanse opmars

Op 1 maart 1942 landden in totaal ongeveer 24.000 man van het Japanse 16de Leger in het noordoostelijk deel van de provincie, bij Kragan, oostelijk van Rembang. Het grootste deel van deze strijdmacht vertrok richting Oost-Java, een gevechtsgroep van ongeveer 4.000 man zwenkte naar het zuidwesten om Midden-Java te bezetten. Deze relatief kleine eenheid ondervond slechts geringe tegenstand bij haar opmars naar het einddoel Tjilatjap, de belangrijke haven aan de zuidkust.

Omdat de geallieerde verdediging van Java was geconcentreerd op de Bandoengse hoogvlakte in West-Java en op Soerabaja en het bergland rondom Malang in Oost-Java, waren in Midden-Java nog maar weinig KNIL-troepen achtergebleven. Soerakarta en Djokjakarta werden op 5 maart bezet, in de nacht van 6 op 7 maart reden de eerste Japanners Semarang binnen. De volgende nacht werd Tjilatjap bereikt. In de middag van 9 maart vond iets westelijk van Tjilatjap de overgave van de overgebleven KNIL-troepen in Midden-Java plaats.

Krijgsgevangenen

De voornaamste verzamellocatie voor de in Midden-Java gevangengenomen KNIL- en geallieerde militairen was Tjilatjap. Circa 2.900 van hen kwamen hier in Hotel Bellevue en twee militaire kampementen terecht. Honderden Javaanse krijgsgevangenen kwamen spoedig vrij, de overigen werden tot medio juni 1942 afgevoerd naar Tjimahi in West-Java. In februari 1943 keerde een groep van circa 5.000 krijgsgevangenen die medio juni 1942 van Bandoeng naar Tjilatjap was overgebracht, terug naar Bandoeng en Tjimahi.

De enige andere krijgsgevangenkampen van betekenis lagen in Djokjakarta, waar in totaal circa 1.800 Nederlandse, inheemse en Britse militairen werden verzameld. Ook hier werden enkele honderden Javanen vrijgelaten. De Britten gingen in mei 1942 naar Soerabaja, de Nederlandse en resterende inheemse krijgsgevangenen werden in juli 1942 naar Bandoeng en en Tjimahi overgebracht.

De circa 450 in Semarang gevangengenomen Stadswachters, Landstormers en reservisten werden al in april 1942 naar Soerabaja in Oost-Java overgebracht. Op het vliegveld Kalibanteng bij Semarang werd van mei 1942 tot januari 1943 een groep van ongeveer 300 krijgsgevangen Britten en Nederlanders, afkomstig uit Soerabaja, tewerkgesteld. In januari en februari 1943 werden zij naar Oost-Java teruggezonden.

Internering van burgers

De Europese burgermannen werden vanaf april 1942 in kampen geplaatst, de Nederlandse vrouwen en kinderen vanaf november-december 1942. Deze geïnterneerden werden aanvankelijk verzameld in kampen in Tegal, Pekalongan, Poerwokerto, Banjoemas, Semarang, Ambarawa, Banjoebiroe, Salatiga, Magelang, Moentilan, Djokjakarta en Soerakarta/Solo.

De geïnterneerde mannen van het westelijk deel van Midden-Java werden verzameld in de gevangenis en in de Muloschool van Pekalongan. Een deel van deze mannen werd in september 1943 naar Bandoeng in West-Java en Ngawi in Oost-Java overgebracht, de overigen werden in februari 1944 naar Tjimahi in West-Java getransporteerd. De totok-vrouwen en kinderen van de meest westelijke residenties Banjoemas en Pekalongan werden bijeengebracht in scholen en hotels en vervolgens in december 1942 doorgezonden naar de Kareëswijk in Bandoeng. In de noordwestelijk deel van Midden-Java volgde in oktober 1943 een tweede golf van interneringen van vrouwen en kinderen, voornamelijk Indo-Europeanen. Zij werden in Tegal en Pekalongan verzameld en in maart 1944 overgebracht naar Buitenzorg in West-Java.

In Semarang werden de mannelijke geïnterneerden uit de stad en de omgeving verzameld in het kampement Djatingaleh. In augustus 1942 werd dit kamp ontuimd naar Soerabaja en Kesilir in Oost-Java. In september 1942 werd een honderdtal Britse en Amerikaanse vrouwen en kinderen uit Semarang en omgeving geïnterneerd. Deze groep vertrok eind 1943 naar Tangerang in West-Java. De internering van de Nederlandse totok-vrouwen en kinderen in Semarang begon in november 1942. Ze werden in de het stadsdeel Lampersari-Sompok ondergebracht. Begin maart 1943 was in Semarang de interneringsoperatie vrijwel geheel voltooid.

In Djokjakarta en Soerakarta werden totok-burgermannen in respectievelijk Fort Vredenburg in Djokja en het ziekenhuis Ziekenzorg in Solo opgesloten. De mannen uit Ziekenzorg en een deel van de mannen uit Fort Vredenburg werden in september 1943 naar Ngawi in Oost-Java getransporteerd, in februari 1944 gingen de overige mannen uit het fort naar Tjimahi in West-Java.

Van augustus 1943 tot maart 1944 bestond aan de Batjiroweg in Djokja een klein gezinskamp voor enkele tientallen zogeheten Nipponwerkers, die door de Japanners nog enige tijd in hun functie werden gehandhaafd. De mannen werden nadien naar Tjimahi overgebracht, hun gezinsleden vermoedelijk naar Semarang.

De totok-vrouwen en kinderen uit Djokjakarta werden niet eerst in de stad verzameld, maar van december 1942 tot augustus 1943 groepsgewijs rechtstreeks overgebracht naar kampen in Ambarawa, Banjoebiroe en Semarang. De totok-vrouwen en kinderen uit Soerakarta werden in december 1942 naar een kamp in Soemowono gebracht, ongeveer 10 km ten noordoosten van Ambarawa. Dit kamp werd in maart 1944 opgeheven, de geïnterneerden werden overgebracht naar kampen in Ambarawa.

Na het vertrek van de geïnterneerde mannen uit Ziekenzorg kwamen in dit kamp in november 1943 circa 850 geïnterneerde vrouwen en kinderen uit Malang (Oost-Java) terecht. Zij werden aangevuld met honderden vrouwen en kinderen uit Soerakarta en omgeving, veelal Indo-Europeanen, die tot dan toe niet geïnterneerd waren geweest. In november 1944 arriveerden nog eens 700 vrouwen en kinderen uit Bandoeng. Eind mei en begin juni 1945 werd Ziekenzorg ontruimd, waarbij de geïnterneerden werden verspreid over diverse kampen in Moentilan, Ambarawa, Banjoebiroe en Semarang.

De in Salatiga geïnterneerde burgermannen werden in april 1942 naar Semarang of begin 1944 naar Bandoeng gebracht, de vrouwen en kinderen gingen in december 1942 of juni 1943 naar Ambarawa. Ook de geïnterneerde vrouwen en kinderen in Magelang gingen in december 1942 naar Ambarawa, de mannen werden in februari naar Tjimahi getransporteerd.

In een kloostercomplex in Moentilan bestond vanaf december 1942 een interneringskamp voor vrouwen, kinderen en geestelijken uit die plaats. In 1943 en 1944 werden hier ook vrouwen en kinderen uit Soerabaja, Bandoeng, Ambarawa en Soerakarta geplaatst. Begin augustus 1945 ging de hele kampbevolking naar verzamelkampen in Ambarawa en Banjoebiroe.

Concentratie van burgergeïnterneerden

Vanaf het voorjaar van 1944 en 1945 werden de in Midden-Java geïnterneerde vrouwen, kinderen en jongens zoveel mogelijk geconcentreerd in een aantal zeer grote kampen in Semarang, Ambarawa en Banjoebiroe. Ook veel geïnterneerde vrouwen en kinderen uit West- en Oost-Java kwamen hier terecht. De meeste burgermannen waren toen al afgevoerd, soms via Oost-Java, naar kampen in West-Java.

In Semarang werden meerdere kampen als verzamellocatie ingericht. Bij de Japanse capitulatie waren in deze stad de vrouwenkampen Lampersari-Sompok en Halmaheira en het jongens- en oude-mannenkamp Bangkong nog in gebruik; in totaal verbleven daar toen circa 12.000 geïnterneerden. In Ambarawa en Banjoebiroe, ongeveer 45 km zuidelijk van Semarang, bevonden zich in de laatste oorlogsmaand in totaal bijna 16.000 geïnterneerden.

Opvangkampen

Naast de reguliere burgerinterneringskampen bestonden in verscheidene plaatsen opvangkampen voor niet-geïnterneerde Indo-Europese en andere burgers zonder eigen bron van inkomsten. Vaak waren dit gezinsleden van krijgsgevangen Indo-Europese en inheemse KNIL-militairen. Dergelijke opvangkampen bevonden zich o.a. in Gombong (het KNIL-kampement), bij Magelang (Rawa Seneng), bij Djokja (Demakidjo en Moedja-Moedjo) en in Soerakarta/Solo (Gilingan).

Oost-Java

De krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden van Oost-Java werden in de loop van 1942 en 1943 geconcentreerd in voornamelijk Soerabaja en Malang en vervolgens naar elders overgebracht. De krijgsgevangenen zijn in de eerste maanden van 1943 naar West-Java of het oosten van de Indonesische archipel afgevoerd; de burgergeïnterneerden werden vanaf eind 1943 getransporteerd naar Midden- en West-Java.

Japanse opmars

De circa 20.000 man tellende Japanse 48ste infanteriedivisie, die op 1 maart 1942 bij Kragan, ten oosten van Rembang was geland, had de taak Oost-Java te bezetten. Het hoofddoel van deze strijdmacht, die voornamelijk hinder ondervond van vernielde bruggen, was Soerabaja. Reeds op 2 maart werd daar begonnen met de vernietiging van militair belangrijke installaties, vooral in de haven.

Het grootste deel van het KNIL ontruimde Soerabaja op 5 maart en trok zich in de richting van Java’s Oosthoek terug. De achtergebleven troepen boden op 6 maart enige weerstand tegen de inmiddels gearriveerde Japanners, maar de beroepsmilitairen onder hen staken de volgende dag over naar het eiland Madoera. Op 8 maart bezetten Japanse troepen Soerabaja. De volgende dag gaven de KNIL-troepen in het oostelijk deel van Java en en op Madoera, verzwakt door desertie van inheemse manschappen, zich over.

Krijgsgevangenen

De ongeveer 17.000 in Oost-Java gemaakte krijgsgevangenen werden verzameld in Soerabaja en Malang. Ook de op Madoera aanwezige KNIL-troepen werden in de loop van maart en april 1942 overgebracht naar Soerabaja. Veel inheemse krijgsgevangenen werden in april of mei vrijgelaten.

De belangrijkste verzamelkampen in Soerabaja waren ingericht op het Jaarmarkterrein, in de HBS en in het Darmokampement. Grote aantallen krijgsgevangenen werden ingezet bij opruim- en herstelwerk in de haven en op de militaire complexen van de stad. Dit gebeurde doorgaans in buitencorvee vanuit de verzamelkampen, maar ook wel vanuit aparte werkkampen. Van maart 1942 tot september 1942 was in de haven een semi-permanent werkkamp ingericht in gebouwen van de Java-China-Japan Lijn (JCJL). Dit JCJL-kamp diende later ook als doorgangskamp voor krijgsgevangenen die per schip naar elders werden afgevoerd.

Aparte werkkampen waren ingericht bij Grissee, circa 18 km ten noordwesten van Soerabaja (maart 1942 tot november 1943), en bij Singosari, ten noordoosten van Malang (tot september 1942). Op beide locaties moest aan een vliegveld gewerkt worden: in Grissee door ongeveer 700 Molukse en Menadonese krijgsgevangenen, in Singosari door circa 500 Britten.

Een deel van de KNIL-militairen die zich ten tijde van de capitulatie ten oosten van Malang bevonden werd rechtstreeks naar Soerabaja overgebracht, de overigen werden in verscheidene kampementen, scholen en hospitalen in Malang opgesloten.

Vanaf oktober 1942 werden de verzamelkampen in Soerabaja en Malang stapsgewijs ontruimd, aanvankelijk vooral naar Batavia en Tjimahi in West-Java, in april 1943 ook naar werkkampen op de Molukken en Flores. Veel Brits-Indische en Indonesische krijgsgevangenen zijn als heiho naar onder meer de Palau-eilanden gezonden. In februari 1943 waren de kampen in Malang ontruimd; in mei 1943 was ook de evacuatie van de kampen in Soerabaja voltooid. Wel bleven in Oost-Java nog honderden Molukse en andere inheemse KNIL-militairen achter die in het najaar van 1943 als heiho naar Bougainville of Nieuw-Guinea zijn gestuurd.

Mannenkampen

In april 1942 werden eerst de hogere Europese ambtenaren en andere mannelijke prominenten geïnterneerd. Zij werden o.a. verzameld in de Boeboetan-gevangenis te Soerabaja. Sommigen werden weer vrijgelaten omdat ze Indo-Europees waren, of omdat ze in hun oude functies nog nodig waren. Degenen die hier in februari 1943 nog vast zaten, zo’n 385 man, gingen toen naar Ngawi. In het najaar van 1943 werd een groep van circa 50 voornamelijk niet-Nederlandse mannen in Boeboetan opgesloten, in februari 1944 werden zij naar Bandoeng in West-Java gebracht.

De overige totok-burgermannen werden in de loop van 1942 en 1943 verzameld in de gevangenis van Kediri (circa 220 mannen), in het Marinekampement (circa 1.000 mannen en jongens) en de oude gevangenis of ‘kleine boei’ (circa 700 mannen en jongens) in Malang, en in Fort Van den Bosch in Ngawi (ruim 1.500 mannen, waaronder ook Britten en Amerikanen).

In Fort Van den Bosch werden vanaf eind januari 1945 tot na de Japanse capitulatie meer dan 700 voorheen niet-geïnterneerde Indo-Europese mannen en jongens opgesloten die tijdens razzia’s in Oost- en Midden-Java waren opgepakt.

Een apart geval was het experimentele landbouwkamp Kesilir in het meest oostelijke district van Java, waar van juli 1942 tot september 1943 ruim 3.000 totok- en Indo-Europese en mannen uit Midden- en Oost-Java (o.a. uit Malang en Soerabaja) zich aan land- en tuinbouw moesten wijden. Bij de ontruiming van het kamp gingen de Indo-Europeanen in hoofdzaak naar Tangerang in West-Java, de totoks naar Banjoebiroe in Midden-Java.

Vrouwenkampen

Britse en Amerikaanse vrouwen en kinderen werden al vanaf het voorjaar van 1942 geïnterneerd in de Werfstraat- of Kalisosokgevangenis te Soerabaja en in een sanatorium in Batoe, westelijk van Malang. In de Werfstraatgevangenis werden later ook Nederlandse, Armeense en Iraakse vrouwen en kinderen opgesloten. In december 1943 zijn de ongeveer 200 Britten en Amerikanen in Batoe en de circa 50 niet-Nederlandse geïnterneerden in de Werfstraatgevangenis naar Tangerang in West-Java getransporteerd.

In Oost-Java vond de internering van Nederlandse vrouwen en kinderen over het algemeen iets later plaats dan in West- en Midden-Java. De grootste vrouwenkampen waren de Darmowijk in Soerabaja en De Wijk in Malang. In Soerabaja duurden de verhuizingen naar de Darmowijk tot september 1943: eerst gingen de gezinnen die niet meer in hun eigen levensonderhoud konden voorzien – vooral vrouwen van marinepersoneel. Daarna volgden de overige gezinnen. Tenslotte verbleven in dit kamp zo’n 6.600 personen. In het Wijkkamp in de Bergenbuurt van Malang kwamen van november 1942 tot januari 1943 zo’n 7.000 vrouwen en kinderen terecht.

Kleinere verzamellocaties voor vrouwen en kinderen waren het circa 12 kilometer ten zuiden van Kediri gelegen kamp Galoehan, waar circa 350 personen verbleven, en de circa 13 kilometer ten oosten van Kediri gelegen kampen Kawarasan I en II, waar in totaal ongeveer 370 personen zaten. In de gevangenis van Kediri werd bovendien vanaf mei 1943 een onbekend aantal vrouwen en kinderen ondergebracht.

De vrouwen en kinderen van Madoera kwamen in oktober 1943 via Soerabaja in het Moentilan-kamp in Midden-Java terecht.

Nipponwerkers

Een aantal Europese mannen bleef nog geruime tijd werkzaam op de cultuurondernemingen, waar zij met hun gezinnen tot nader order konden blijven wonen. Nadien werden deze mannen onder meer verzameld in de gevangenis van Kediri en in Fort Van den Bosch te Ngawi. Hun vrouwen en kinderen kwamen veelal in het kamp Redjosari bij Madioen, of in de vrouwenkampen Galoehan en Kawarasan bij Kediri terecht.

Andere van cultuurondernemingen afkomstige gezinnen werden vanaf juli 1943 ondergebracht in Bondowoso in twee kleine gescheiden kampen voor mannen en voor vrouwen en kinderen. De mannen vertrokken in september naar Tangerang in West-Java, de vrouwen en kinderen werden in januari 1944 naar Semarang overgebracht.

In een apart gedeelte van het Wijkkamp in Malang was een kamp voor zogeheten 'Nipponwerkers' en hun gezinnen gevestigd; na 'ontslag' in de loop van 1943 of begin 1944 werden de mannen naar het mannenkamp in het Marine-kampement overgebracht. Het langst – van september 1943 tot februari 1945 – bleef een gezinskamp voor zogeheten Nipponwerkers aan de Van Hoogendorplaan in Soerabaja bestaan. Vanaf juni 1944 werden deze mensen geleidelijk naar Semarang overgebracht.

Opvang- en werkkampen

In Oost-Java waren op talrijke plaatsen opvang- en werkkampen ingericht voor niet-geïnterneerde behoeftige Indo-Europese en inheemse burgers, o.a. in Soerabaja, Magetan, Lawang en Malang, in en bij Kediri, en bij Bondowoso, Plaosan en Berasan.

Een berucht voorbeeld is het werkkamp voor Indo-Europese jongens op de koffie- en rubber-onderneming Soember Gesing bij Dampit. Hier werden tussen september en december 1944 zo’n 300 à 400 jongens uit Malang in groepen tewerkgesteld. In het kader van latihan (oefeningen) moesten zij onder meer bomen kappen, water aandragen en groenten kweken. Twee brandjes die zich tijdens een luchtalarm hadden voorgedaan – één op de onderneming, de ander in Malang – vormden vermoedelijk de aanleiding voor de executie van dertien Indische jongens in juni 1945. Tientallen anderen kregen langdurige gevangenisstraffen opgelegd.

Ontruiming naar Midden- en West-Java

De geïnterneerden uit de Darmowijk in Soerabaja werden vanaf september 1943 tot april 1944 groepsgewijs overgebracht naar Ambarawa, Moentilan en Semarang in Midden-Java en Tangerang in West-Java. Van november 1943 tot augustus 1944 werden de bewoners van het Wijkkamp in Malang verplaatst naar kampen in Midden-Java, voornamelijk naar Soerakarta, Banjoebiroe en Semarang.

De mannen en jongens in de oude gevangenis of ‘kleine boei’ van Malang werden eind januari 1944 naar Tjimahi in West-Java overgebracht. De mannen en jongens in de gevangenis van Kediri, Fort Van den Bosch in Ngawi en het Marinekampement in Malang volgden in februari. Eveneens in februari 1944 werden de vrouwen en kinderen in de gevangenis van Kediri en de kampen Galoehan, Kawarasan en Redjosari naar Banjoebiroe in Midden-Java overgebracht.